Geschiedenis van Uitgeest

Inleiding

Uitgeest kent een rijke geschiedenis. Al rond 450 v.Chr. woonden er mensen in Uitgeest. In het einde van de 11e eeuw wordt Uitgeest voor het eerst genoemd in een inventarislijst van de abdij van Egmond.

Strandwallen en polderlandschap

Het grondgebied van Uitgeest kent twee landschapstypen, het strandwallen- en het polderlandschap. Uitgeest ligt daarmee als het ware in een overgangsgebied. Er is echter niet veel meer te herkennen, omdat het grootste deel onder de bebouwing van de dorpskom en de buurtschappen Assum en Dorregeest is verdwenen.

Het polderlandschap, het groene hart van Uitgeest, maakt het grootste deel uit van de gemeente. Beide landschapstypen, hun bodemgesteldheid en ontstaansgeschiedenis hebben een rol gespeeld in de vorming van de huidige bebouwingsstructuur en de economische ontwikkelingen te Uitgeest.

Atlanticum

Gemeten op de geologische tijdschaal zijn zij niet eens zo oud. Hun ontstaan begint zo'n 7000 jaren terug in de geologische periode die het Atlanticum (5000-3000 v.Chr.) wordt genoemd. Deze periode werd gekenmerkt door een snelle stijging van de zeespiegel. Hierdoor kwamen grote delen laag gelegen land onder de zeespiegel te liggen; de kustlijn werd steeds verder naar het oosten verplaatst. Toch zou de zee niet alleen afbreken, zij vormde tevens de basis voor een nieuw opbouwproces.

Subboreaal

Vanaf ca. 3000 v.Chr., in het Subboreaal, werden door eb- en vloedbewegingen grote hoeveelheden zand in noordoostelijke richting afgezet. Hierbij vormden zich voor de Nederlandse kust zandbanken, die op den duur aaneengroeiden tot een aaneengesloten kustlijn. Tegelijkertijd ontstond achter deze strandwallen een waddengebied dat later van de zee afgesloten zou raken, hetgeen gepaard ging met veenvorming; de basis voor het huidige polderlandschap was gelegd.

Drie strandwallen

Momenteel herkent men nog drie strandwallen. Zij liggen min of meer evenwijdig aan elkaar en zijn zuidwest - noordoost georiënteerd. Op de meest oostelijke strandwal liggen de dorpskom van Uitgeest en de buurtschappen Assum en Dorregeest.

Toch gedroeg de zee zich niet altijd even vriendelijk; meer dan eens werden grote bressen in de strandwallen geslagen en ruimde het binnenstromende zeewater grote delen van het gevormde veen op. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat de bewoonbaarheid in dit gebied in grote mate afhankelijk was van de op dat moment geldende omstandigheden.

Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de oudst bekende bewoners van Uitgeest rond 450 v.Chr. hier neerstreken in een periode waarin de activiteiten van de zee rustig te noemen zijn. Zij bouwden hun eenvoudige houten woningen op de daarvoor meest gunstige plaats, de strand- en stroomwallen, die hoger lagen dan de omgeving. Deze vroege bewoning zou zich voortzetten tot ver in de Romeinse Tijd.

Een dramatische wijziging trad op in de 4e eeuw na Chr. Omstreeks deze tijd nam de bewoning af tot een minimum. In het algemeen wordt een vanaf 250 na Chr. ontstane periode met hoge waterstanden en stormvloeden als de oorzaak hiervan gezien. Het gebied werd hierdoor moeilijk bewoonbaar. Toch verdween de bevolking niet. Met name de hoger gelegen strandwallen en stroomwallen van Dorregeest boden nog gelegenheid tot bewoning.

De Middeleeuwen  

Pas in de vroege Middeleeuwen zou de bewoning weer toenemen. Rond 700 ontstonden de voor de kuststreek zo kenmerkende 'geestdorpen'. Deze agrarische gemeenschappen bestonden uit een klein ovaal complex van bouwlanden, waaromheen de boerderijen waren gesitueerd. Binnen Uitgeest kan men in het huidige wegenpatroon een viertal van deze vroegmiddeleeuwse nederzettingen herkennen: Assum, Westergeest, Oostergeest en Dorregeest.

Bevolkingsgroei en betere klimatologische omstandigheden maakten het mogelijk dat het ten oosten van de strandwallen gelegen veengebied in de loop van de 10e eeuw kon worden ontgonnen. Daarbij ontstonden talrijke nieuwe woonkernen. Zo zijn Krommenie, de Uitgeesterwoude en Markenbinnen vanuit Uitgeest ontstaan.

Hoge waterstanden

Aan deze periode van betrekkelijke rust kwam rond 1150 een einde, toen zich een nieuwe periode met hoge waterstanden en stormvloeden aandiende.
De zee wist zich daarbij toegang te verschaffen tot het pas ontgonnen veengebied, dat extra kwetsbaar was geworden door oxidatie en inklinking van de bodem. Veel land ging verloren door het ontstaan van grote meren.

In deze tijd moet ook het Alkmaarder- en Uitgeestermeer zijn ontstaan. De bewoners van Uitgeest trachtten zich tegen het water te beschermen door de aanleg van dijken. De dijken rond Uitgeest behoren tot de oudst bekende van Noord-Holland zoals de Ziendijk (laat 12e eeuw) en de Lage- of st-Aagtendijk (ca.1290) uit .

Toch had dit alles voor Uitgeest ook zijn gunstige zijde. Doordat het dorp aan open water kwam te liggen, verkreeg het goede verbindingsmogelijkheden met het omringende gebied en daardoor met de Zuiderzee. Uitgeest heeft hiervan geprofiteerd. Naast de eerder genoemde buurtschappen ontstond een kleine centrum waar handel en nijverheid zich konden ontwikkelen. In 1494 bedroeg aantal haardsteden (schoorstenen) 160 en telde het dorp een 750-tal communicanten.

De periode 1500-1650 was voor Uitgeest, zoals dit ook elders in Holland het geval was, een periode van grote bloei. De landbouw floreerde en de nijverheid nam een grote vlucht. In deze periode nam het aantal inwoners sterk toe. In 1630 telde het dorp ruim 2000 inwoners en een 440-tal huizen en was daarmee een van de grootste dorpen in de kuststreek.

Door haar gunstige geografische ligging had het dorp reeds voor 1600 banden met de zeevaart. Uitgeester schippers voeren naar diverse bestemmingen in Europa, van de Oostzee tot de Middellandse zee. Voorts bezat het dorp een kleine eigen vloot van haringbuizen.

Daarnaast ontstond een diversiteit van nijverheidstakken zoals de scheepsbouw, de stokken- en blokkenmakerij, de zeildoekweverij, de houtzagerij, de hennepklopperij en de touwslagerij. Door de verbouw van kool- en lijnzaad in de nabij gelegen droogmakerijen zoals de Schermer, kwam de olieslagerij eveneens tot bloei.

Cornelis Corneliszoon

In deze tijd werden een groot aantal industriewindmolens te Uitgeest gebouwd met fraaie namen zoals De Zwaan, op 't Nest en De Cnollenbijter. In dit verband is het de vermelding waard dat aan het einde van de 16e eeuw de eerste windmolen ten behoeve van het zagen van hout uitgevonden werd door de Uitgeester Cornelis Cornelisz. Zijn uitvinding stond aan de wieg van de enorme houtzaagindustrie van de Zaanstreek waaraan het grondgebied van Uitgeest grenst.

Scheepsbouw

De scheepsbouw te Uitgeest produceerde zowel schepen voor de binnenvaart als haringbuizen. Diverse notariële akten tonen aan dat de Uitgeester buizen zowel binnen als buiten Uitgeest aftrek vonden, onder meer bij reders te Egmond aan Zee, Zandvoort, Ameland en Scheveningen.

Evenals in de rest van Holland brak te Uitgeest na 1650 een kentering aan in de economische bloei. De haringvisserij raakte in het slop. In de tweede helft van de 17e eeuw nam het aantal haringbuizen drastisch af. Dit had uiteraard gevolgen voor de scheepsbouw. De bouw van haringbuizen te Uitgeest zien we dan ook snel van het toneel verdwijnen. De bedrijven die een toeleverende functie hadden voor de scheepsbouw konden zich nog enige tijd handhaven, maar kregen in de eerste helft van de 18e eeuw te maken met de achteruitgang van de scheepvaart, met name de walvisvaart.

We zien dan ook dat de zeildoekfabricage te Uitgeest, evenals in de Zaanstreek sinds 1725 in een neergaande spiraal terechtkwam. De olieslagerij te Uitgeest was vrijwel de enige nijverheidstak die zich gedurende de 18e eeuw wist te handhaven. Het aantal oliemolens nam zelfs nog toe, doch zij waren voor de Uitgeester werkgelegenheid nauwelijks van belang omdat ze nabij Knollendam stonden.

Landbouw in verdrukking

Ook de landbouw, de andere pijler waarop de Uitgeester economie in de pre-industriële periode rustte, kreeg na 1650 zware slagen te verduren. Bij de Uitgeester boerenbedrijven lag het accent op de productie van zuivelproducten.

Deze bedrijven kregen te maken met dalende prijzen voor en verminderde vraag naar hun producten. Daarnaast speelde de hoge lasten (belastingen) die op de grond rustten de Uitgeester boer parten. Toen in de eerste helft van de 18e eeuw de boerenbedrijven ook nog eens te maken kregen met veepest epidemieën raakten veel bedrijven in de problemen.

Een en ander had tot gevolg dat het voorheen welvarende dorp in verval raakte. Telde het dorp in 1731 nog een 379 huizen, aan het einde van de 18e eeuw waren dit er nog maar 300. Het dorp telde toen nog maar zo'n 1000 inwoners, ruim de helft minder dan aan het begin van de 17e eeuw.

Pas in de tweede helft van de 19e eeuw zien we dat het met het dorp weer opwaarts ging. Naast het traditionele boerenbedrijf, de veehouderij, bleek de bloembollenkwekerij een belangrijke drijfveer voor de bloei van het dorp. De bloembollenkwekerij kwam te Uitgeest tot op hoog niveau.

Uitgeester bollenkwekers introduceerden tal van nieuwe soorten en specialiseerden zich in het kweken van het zogenaamd bijgoed. De in de eerste helft van de 20e eeuw georganiseerde bloemfeesten trokken vele honderden bezoekers. Ook de industrialisatie, zij het op bescheiden schaal, ging niet aan Uitgeest voorbij.

Hollandse Melksuikerfabriek

Aan het einde van de 19e eeuw vestigde zich hier de Hollandse Melksuikerfabriek. De komst van de spoorwegen speelde hierbij geen onbelangrijke rol.  Deze ontwikkelingen hadden tot gevolg dat het inwonertal weer toe nam.

Aan het einde van de 19e eeuw werd weer het peil behaald van 1630, zo'n 2000 personen. Rond 1940 verdubbelde dit aantal andermaal naar zo'n 4000 inwoners. Na WOII verdween de bloembollenteelt geleidelijk uit Uitgeest, doch het dorp groeide verder mede door de komst van nieuwe inwoners die graag in de fraaie landelijke omgeving van Uitgeest wilden wonen.

Nadat de openliggende plekken in het oude dorp werden volgebouwd ontstonden nieuwe wijken als De Koog en De Kleis. Op 1 januari 2010 telde Uitgeest circa 5.250 woningen en 12.661 inwoners.

Cornelis Corneliszoon kan zonder meer worden beschouwd als de uitvinder van de houtzaagmolen. Dit zou zijn gebeurd in het jaar 1592. Er is een kleine straat naar deze Uitgeester vernoemd.

Het was Cornelis Corneliszoon, ook wel Krelis Lootsje genoemd, die op het idee kwam om de zware houtzagen in plaats van met de hand met windkracht te laten werken. Hij bouwde een molen van geringe afmetingen en plaatste deze op een vlot. De plaatsing op een vlot had het voordeel dat de hele opbouw van de molen bij verandering van de windrichting eenvoudig op de wind kon worden gezet. Bovendien werden de balken en stammen over water aangevoerd en daarin opgeslagen.

Zonder de uitvinding van de Cornelis Corneliszoon zou het haast ondoenlijk zijn geweest het land van al het hout te voorzien, dat voor de toenemende behoefte aan schepen, voor met name de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), nodig was.

Vijf Watermolens

De Lagendijk, de oorspronkelijke verbindingsweg tussen Uitgeest en Zaanstreek, meestal bij hoog water onbegaanbaar, telde vroeger alleen al vijf watermolens en voorts was er nog één te Markenbinnen, die de Spin werd genoemd.

Verder waren er nog de hennepklopper-, de pel-, de verf-, de meel- en de houtzaagmolens. Deze werden, op een enkele uitzondering na, de een na de ander afgebroken; in 1795 was dit afbraakproces bijna voltooid.

De Hoop 

Tot het begin van de twintigste eeuw stond aan de oostkant van het Binnenmeer op de noordhoek van de Hennepklopperslaan de houtzaagmolen De Hoop, maar wel wat moderner van uitvoering dan die van Cornelis Corneliszoon. Deze molen verbrandde in 1911 en is niet meer opgebouwd. Hij was een paltroktype.

De Krijgsman

De Sluisbuurt, de verbinding tussen Meldijk en de Lagendijk werd eens gesierd door de imposante meelmolen De Krijgsman. De molen is naar alle waarschijnlijkheid gebouwd in het jaar 1653. In 1902 werd de molen ontdaan van de wieken en voorzien van een motor. De restanten van deze molen werden in 1954 verwijderd.

Tweede Broekermolen

Nog één molen siert de Lagendijk, namelijk de Tweede Broekermolen, ofwel in de volksmond genoemd de molen van Deijle, hierdoor de herinnering levend houdend van de laatste watermolenaar, Cornelis Deijle, een telg uit een oud molenaarsgeslacht. In 1631 werd hier een eerste molen gebouwd; in 1781 is deze geheel of voor een belangrijk gedeelte verbouwd. In 1975 is de watergang geheel vernieuwd onder de Lagendijk en voorzien van een aangepast bruggetje en van een schotbalkkering. Sinds een volledige restauratie enkele jaren geleden kan de molen weer dienst doen als watermolen. In feite heeft het elektrisch gemaal aan de Meldijk de taak van de molen - het bemalen van de polder - overgenomen.

De Woudaap

Een echte watermolen is De Woudaap. Deze staat aan de Tocht, hoek Nauernasche Vaart nabij Krommeniedijk, sedert de eerdergenoemde grenswijziging niet meer op grondgebied van Uitgeest. Deze achtkantige bovenkruier werd gebouwd in 1651. Zijn taak is het bemalen van de Woudpolder onder Uitgeest.

De Kat

Aan de Limmerweg staat nog de watermolen De Kat. Aan de Geesterweg staat de watermolen De Dog. De Kat verbrandde op 7 september 1971 door een grove nalatigheid. Grotendeels hierdoor kwam de oprichting tot stand van de Stichting Uitgeester en Akersloter Molens. Het was deze stichting die ervoor heeft gezorgd dat, met steun van velen, er weer een molen in eigendom van de Vereniging De Hollandse Molen kon worden verkregen en in onderdelen naar Uitgeest werd vervoerd en vervolgens weer opgebouwd. Zowel De Kat als de De Dog zijn weer volledig maalwaardig.

De Dorregeester polder wordt droog gehouden door de Dorregeester molen, uit 1896, die staat aan de rand van het Uitgeestermeer. 

Het Reghthuys - toen

Het vermoeden bestaat dat op de plaats van het Regthuys aan het Regthuysplein in de Middeleeuwen ook al een Rechthuis heeft gestaan. Het heeft dan Romaanse of Gotische trekken gehad, overeenkomend met die van de nabijgelegen oude kerk. Afbeeldingen van het gebouwtje zijn niet bekend.

In 1684 kwam op dezelfde plek een nieuw Rechthuis te staan. Hier spraken schout en schepenen recht en namen burgemeesters en vroedschappen beslissingen ten aanzien van het dagelijks bestuur van het dorp.

In de 19e eeuw werd hier ook de plaatselijke waag ondergebracht. Op de begane verdieping bevond zich tevens de secretarie en het onderkomen van de veldwachters en gevangenenhok.

In 1917 werd het Regthuys door het gemeentebestuur verlaten en werd een villa aan de Middelweg als nieuw gemeentehuis in gebruik genomen. In de 19e en begin 20e eeuw vond op het plein de wekelijkse markten en de voor- en najaarsmarkten plaats. Na de ingebruikname van het nieuwe gemeentehuis raakte het pand meer en meer in verval.

In de jaren vijftig bevond het gebouw zich in deplorabele toestand en het scheelde niet veel of het werd gesloopt. Dankzij de inzet van velen kon het pand gered worden. De restauratie kwam in 1956 gereed.

Het Reghthuys - nu

Momenteel heeft de Historische Vereniging Oud Uitgeest haar onderkomen op de bovenverdieping. De ruimte op de begane grond wordt gebruikt als trouwzaal. Door de ambiance is het zeer in trek als trouwzaal voor toekomstige echtparen. De markt op het plein is reeds lang verdwenen doch tweemaal per jaar is weer die ouderwetse, gezellige drukte te proeven tijdens de markt op Koninginnedag en de feestelijke intocht van Sint Nicolaas.